Geschiedenis

1. Het bestaan van de vroegere standaardmolens


Jacob van Deventer (1500-1575).
Jacob van Deventer tekende in opdracht van koning Phillips II van Spanje zo’n 250 versterkte steden in de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden (bedoeld als stafkaarten voor het Spaanse leger). De kaarten zijn met de hand getekend en ingekleurd. Dit is de oudste stadstekening van Heusden (1545). Hierop zijn drie molens te zien; twee standaardmolens (de huidige 1e en 2e molen en een rosmolen (aan de Hoogstraat). We weten dus dat er in 1545 twee standaardmolens waren.

Toch blijkt uit oude stukken dat de molens al eerder in de vesting stonden. Uit ‘de beschrijvinge der stadt Heusden’ Jacobus van Oudenhove blijkt, uit een akte van de schepenen, dat er al in 1320 melding werd gemaakt van 2 windmolens en 1 rosmolen.


Op de stadstekening van Boxhorn (1634) zien we dat voor het eerst drie standaardmolens zijn afgebeeld, op dezelfde lokatie (noordzijde) waar nu ook de molens zijn herbouwd.
Ook op de meer bekende stadstekening van Joan Blaeu uit 1649, welke de basis was voor de restauratie van de vesting, zien we deze drie molen terug.


Tenslotte zien we op de stadstekening van Isaak Tirion uit 1747 dat er nog maar 1 molen staat (op het Oranjebolwerk).
Vraag is nu wanneer Molen I en II uit het stadsbeeld zijn verdwenen.

In de beeldbank van het Rijksmuseum zijn twee schilderijen van Heusden aanwezig (aanzichten). Op het schilderij van ca. 1625-1674 (geschat) worden de drie molens afgebeeld. Op het schilderij van ca. 1640-1660 wordt alleen nog maar molen III afgebeeld en zijn molen I en molen II duidelijk niet meer aanwezig. Joan Blaeu beeldt op zijn kaart van Heusden (1649) de drie standerdmolens nog wel af. Geconcludeerd kan worden dat molen I en molen II tussen 1650 en 1660 verdwenen zijn. Wanneer de laatste standaardmolen uit het stadsbeeld is verdwenen is vooralsnog niet duidelijk.


2. De LutLommelse molen (geschiedenis Molen I).

De historiek van de Lutlommelse korenwindmolen voert ons terug tot het jaar 1304. Deze standaardmolen werd in dit jaar door hertog Jan II van Brabant aan de abdij van Postel geschonken. Uit historische bron is gebleken dat deze molen nog bestond in 1331 en in 1339, waarbij deze als “molendino venti de Lummel” vermeld werd. Hij stond in het gehucht Wijerken.

Rond 1588 werd de molen verplaatst naar Lutlommel, waar ook de hoeve van de abdij gelegen was. De reden van deze verplaatsing is helaas niet achterhaald. In 1618 vermeldt een cijnsboek van de abdij van Averbode “het godshuis van Postel, de plaats waar de molen op staat” en is “Aert Margroezen de mulder”.
Zestig jaar later, bij de vrede van Munster, zou de molen ontnomen worden. De grenzen werden opnieuw getrokken. Van de molen en bijhorende hoeve bleef een beschrijving bewaard uit 1662. In dat jaar werden ruim 100 objecten in de Meierij van ‘s-Hertogenbosch, waar Lommel toen ook bij hoorde, bezocht op een inspectietocht door een notaris en een ingenieur. Op die tocht kwamen ze 16 wind- en watermolens tegen, waaronder de Lutlommelse molen. Meerdere molens en eigendommen werden toegewezen aan de noordkant van de nieuwe grens. Deze keer verhuisde de molen dus, zonder verplaatst te worden naar een nieuw landsdeel en een nieuwe eigenaar. Er werden 16 wind- en watermolens ingepikt. En hoewel men na honderd jaar nog geen oplossing van de kwestie had weten te vinden, teruggegeven zijn de molens nooit.

In 1687 verkeerde het dak en de kruisplaten van de molen in een slechte toestand. Het herstel werd op fl. 185,= begroot. Herstel bleef uit. In 1688 stond de molen zowat op instorten (begroting was opgelopen tot zo’n fl 340,=).

Begin augustus 1702 vielen “en masse” Franse toepen de Kempen binnen (dit zou later de Spaanse successieoorlog genoemd worden. Niets was er meer veilig. Van veel werden de bewoners beroofd. Ook de hoeves en molens hadden het moeten ontgelden. Volgens een schrijven van de rentmeester was er niet één molen meer bruikbaar om te kunnen malen. Ook de tegenpartij (de Hollanders) hebben zich daarbij niet onbetuigd gelaten. Hollandse en Engelse militairen zouden tussen 2 en 5 augustus tot drie maal toe de molen van Lommel hebben geplunderd en zo goed als geheel hebben vernield. In 1703 is de molen geheel weer hersteld. In dat jaar heeft de mulder geen pacht hoeven te betalen, dat valt dan weer mee…

Het onderhoud in die tijd.
In 1707 bleek de standaard van de molen inwendig ernstig te zijn aangetast door olm en was het nodig om deze te vervangen. De nieuwe standaard werd begroot op fl 388,=. In 1711 werd er een nieuwe molenas ingelegd (178,=). Alhoewel het nog niet zo lang was geleden werd er in 1723 weer een nieuwe molenas aangebracht. De molenaar zou vanwege de toestand van de as de molen niet meer durven draaien. Dit bleek niet overdreven te zijn. Terwijl de nieuwe as al bij de molen klaar lag, stortte de oude met veel geweld naar beneden Extra schade fl 200,=
In 1726 werd de molenkap in een storm afgerukt en in 1728 volgde de aanbesteding van de herstelling. In 1735 moesten er twee belangrijke onderdelen worden vernieuwd; de steenbalk (de balk waar het gehele molenhuis op hangt) en wederom de molenas. De steenbalk zou tot op ‘drie duimen diep gebroken zijn’ waardoor hij bij storm zou kunnen breken. Net zoals in 1923 kwam de as al naar beneden voordat deze vervangen werd. Ook weer extra schade hierbij aan de molen. In de Meijerijse molenwereld was het echter gebruikelijk dat de schade welke werd veroorzaakt door een vallende molenas niet door de pachter maar door de eigenaar betaald moest worden.

Pachters en molenaars.
In 1773 verkocht de Nederlandse Staat molen en molenhuis als geconfiskeerd geestelijk goed aan Cornelis Verhoeks, de enige eigenaar die tevens maalder was.
Tot in 1850 werd de molen, buiten de periode van Cornelis Verhoeks, steeds verpacht. Men ging meestal een pachtcontract voor 6 jaar aan. Na 1850 werd de molen meerdere keren verkocht aan een pachter of molenaar.


De molen als beschermd monument.
Bij regentbesluit van 31 december 1945 werd de molen beschermd als monument. Architect F.H. Janssen uit Overpelt stelde in 1953 restauratieplannen op, maar deze werden niet uitgevoerd. De molen geraakte in verval en had op het einde slechts één roede meer. Op 11 september 1967 werd de bescherming opgeheven (declassering bij koninklijk besluit).



De laatste verhuizing.
In 1970 werd de standaardmolen met gesloten onderkant afgebroken en in delen vervoerd naar Nederland. Hij werd in 1971 heropgericht (maar nu met open onderzijde) door molenbouwer H. Beyk uit Afferden. De molen werd geplaatst op het nieuw opgerichte molenbastion aan het toenmalige Wilhelminapark welke weer uitgediept werd als binnenhaven.
Laten we hopen dat dit de laatste keer is geweest dat deze, van oorsprong zeer oude, windmolen verhuisd is en dat hij op zijn pronkstuk aan de stadshaven lang mag blijven herinneren aan hoe deze ‘oude machine’ werd ingezet bij de productie van meel.